Wezel

Wezel (© Jo Hermans)

De wezel (Mustela nivalis) is het kleinste roofdier van Europa en behoort tot de familie der marterachtigen. Een wezel lijkt wel wat op een slanke, lange, snelle muis die zich met golvende bewegingen met 30 cm verre sprongen verplaatst. Verwarring met andere marterachtigen kan optreden (hermelijn).

Herkenning

>

Uiterlijk

De vrouwtjes zijn een stuk kleiner dan de mannetjes. Ze zijn zelfs zó klein, dat ze muizen tot in hun gangenstelsels kunnen achtervolgen. Ze kunnen door een opening van slechts 28 mm doorsnee.

Een wezel lijkt wel wat op een slanke, lange, snelle muis die zich met golvende bewegingen met 30 cm verre sprongen verplaatst. Het lichaam is slank en langgerekt met korte poten en een korte staart. De rug is grijsbruin, de buik wit met een onregelmatige afscheidingslijn, in tegenstelling tot de hermelijn die een scherpe kleurlijn heeft tussen bruin (rug) en wit buik. Soms zijn de voetjes wit. Soms met een bruine keelvlek bij de mondhoeken. De staart van de wezel is kort en geheel bruin, in tegenstelling tot de staart van de hermelijn die langer is met een zwarte punt.

In Nederland wordt de wezel in de winter niet (deels) wit; een andere ondersoort die voorkomt in Zweden en Rusland wel. In Nederland is de hermelijn dus het enige zoogdier dat 's winters wit kan worden. 

 

Afmetingen

kopromplengte 13 - 23 cm
staartlengte 3 - 6 cm
gewicht 40 - 150 gr

Ecologie

>

Leefgebied en verspreiding

De wezel komt voor in heel Europa, behalve in Ierland. In Nederland komt hij nog overal voor, maar minder dan vroeger. Op de Waddeneilanden ontbreekt de soort. De soort leeft tot boven de boomgrens.

Wezels leven bij voorkeur in open, droge natuur- en cultuurlandschap (Rd) maar verder in veel verschillende biotopen (zoals bossen, duinen, wei- en akkerland. Meestal in droger gebied dan de hermelijn. Echter overal waar woelmuizen ontbreken, ontbreekt ook de wezel.  

Ze zoeken graag dekking op, bijvoorbeeld bij bosschages, houtstapels of heggen. Ook bewonen ze vaak oude holen van muizen, ratten en konijnen die bekleed wordt met veren of haren van prooidieren. Goede schuilmogelijkheden èn de aanwezigheid van voldoende geschikt voedsel zijn de enige eisen die de wezel aan zijn omgeving stelt.

 

Leefwijze en voedsel

De wezel is een vleeseter en leeft hoofdzakelijk van muizen. Ze hebben een opvallende manier om hun omgeving te onderzoeken; het zogenaamde 'kegelen'. Ze staan dan op de achterpoten met hun lichaam rechtop, op de uitkijk.

De wezel jaagt op de reuk en zoekt continu holtes of holletjes af. Ook klimmen ze wel eens een nestkast in. Prooien worden zo nodig onder de grond achtervolgd en gedood door het doorbijten van de halsslagader of door een beet in de nek . Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit woelmuizen (tot 85% van het menu). Daarnaast eten ze ook wel bosmuizen, ratten, mollen, vogeltjes, eieren, slakken, kikkers, insecten en jonge konijnen en haasjes, vooral als het aantal woelmuizen beperkt is. De wezel kan enkel een kippenei openbreken wanneer er al een deuk of barst in de schaal zit.

De voedselbehoefte is één à twee muizen per dag. Hij eet per dag 25 % van zijn eigen lichaamsgewicht. Soms bewaart de wezel zijn voedsel, bijvoorbeeld een dode muis of vogeltje, in een holte, om het later weer op te halen. 

De wezel is dagactief en afwisselend enkele uren actief en in rust. Hij leeft solitair, behalve in de voortplantingstijd. De wezel kan zelf ten prooi vallen aan allerlei predatoren, zoals katten, uilen, bunzingen en vossen.

 

Voortplanting en leeftijd

De paring kan het gehele jaar door plaatsvinden, maar valt meestal in de periode februari-april. De draagtijd is 35 tot 40 dagen. Meestal worden de jongen in mei geboren, ongeveer vijf tot zeven per worp. In jaren met hoge dichtheden woelmuizen volgt er nog een tweede worp. De jongen worden geboren in een nest gemaakt van bladeren of gras in een hol of spleet. Na drie weken gaan de oogjes open. Na twee tot drie maanden zijn de jongen zelfstandig. De wezel is al na 1 jaar geslachtsrijp.

De wezel wordt meestal niet ouder dan 1 jaar, bij uitzondering vijf tot zes jaar.

 

Territorium en verblijfplaats

De grootte van de leefgebieden van het mannetje varieert van 1 tot 25 hectare afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar voedsel en is sterk begrensd. Het jachtgebied van een vrouwtje is aanzienlijk kleiner (1 tot 7 hectare) en minder scherp begrensd. Het territorium van mannetjes overlapt steeds dat van meerdere vrouwelijke dieren.
Wezels doorkruisen hun leefgebied regelmatig en slapen op verschillende rustplaatsen in dat gebied.

Bedreiging en bescherming

>

Grote bedreigingen voor wezels zijn aantasting van het leefgebied, het toenemende verkeer, intensivering van de landbouw en het gebrek aan schuilmogelijkheden. Ze hebben vooral te lijden onder de 'opruimwoede' van mensen, maar ook van het dichten van kieren en scheuren in schuurtjes en andere gebouwen. Door het laten liggen van takkenbossen, steenhopen en het ongemoeid laten van houtwallen, oeverhoekjes en dichte struikbegroeiingen langs akkers kunnen hun leefmogelijkheden sterk verbeterd worden. Het gebruik van muizen- en rattengif moet ontraden worden, omdat het eten van vergiftigde muizen dodelijk kan zijn voor wezel en hermelijn.

De wezel is gevoelig voor een worm parasiet. De nematode Skrjabingylus nasicola is een nematode die zich in de neussinussen nestelt.

Waarnemen

>

Waarnemen

De wezel is dagactief en afwisselend enkele uren actief en in rust. Wezels staan tijdens het foerageren vaak stil op hun schterpoten om hun omgeving te verkennen ('kegelen'). Ze zijn soms jagend te zien. Latrines liggen vaak rondom schuurtjes of houtstapels. Wezels zijn nieuwsgierig en soms zelfs te lokken met piepgeluidjes en fluitjes. Af en toe wordt een dier tijdens het vangen van muizen met lifetraps gevangen.

Meer informatie bij de Werkgroep Kleine Marterachtigen.

 

Geluid

Een knorrend ‘ki-ki-ki-ki’ wanneer tevreden, een schille piep bij angst, een hoog gesis bij alarm of afweer en trillende of klikkende geluiden tijdens de jacht.

 

Vraatsporen

Net zoals sommige andere marterachtigen bewaart de wezel soms prooien(resten) op. Soms zijn prooiresten te vinden bij de holingang. Denk aan afgebeten veren en muizenstaarten. Vaak te vinden tezamen met uitwerpselen. Aan de hand van de uitwerpselen kan het dan mogelijk zijn de 'dader' op soort te brengen.

 

Uitwerpselen

De uitwerpselen zijn klein, langgerekt en sterk gedraaid of gevlochten, met een puntig uiteinde. Ze zijn circa 3 mm dik, 3 tot 4 cm lang en zwart tot grijs van kleur. Vooral in de buurt van schuilplaatsen worden veel uitwerpselen gedeponeerd in latrines.

De wezel gebruikt zijn uitwerpselen als markering, zowel voor zichzelf (vertrouwde geur) als voor soortgenoten (afschrikking of aantrekking).

 

Loopsporen

Bij de afdruk zijn (bij een duidelijke prent) de vijf tenen met nagels te zien, het hoefijzervormig middenkussen en de ovale teenkussens. De prent is ovaal van vorm en is 7-13 mm breed. Net als de hermelijn beweegt ook deze marterachtige beweegt zich voort in golvende sprongen, de zogenaamde martersprong. Hierdoor staan de pootafdrukken, die 7 tot 13 mm breed zijn en 15 tot 30 cm wijd, in groepjes van twee, drie of vier. De afstanden tussen die groepjes zijn onregelmatig. Enkel het besluipen van een prooi gaat in stap.