Das

Das (© Maaike Plomp)

Met een kop-romp lengte van 65-80 cm is de das (Meles meles) één van de grootste voorkomende landroofdieren in Nederland en behoort de soort tot de familie der marterachtigen. De das heeft een grote, brede kop en een zwaargebouwd gedrongen lichaam. Hij heeft korte poten en een korte, brede, bossige staart.

Uiterlijke kenmerken

>

Uiterlijk

De das heeft een grote, brede kop en een zwaargebouwd gedrongen lichaam. Hij heeft korte poten en een korte, brede, bossige staart. De rug en de flanken hebben een zwart-witte vacht en de onderzijde is geelwit. De kop is wit met twee brede zwarte strepen. Deze lopen vanaf het achterhoofd over de oren en ogen en eindigen in een punt bij de mondhoeken. De das heeft kleine zwarte ogen, kleine wit-zwarte oren en een zwarte neus. Zijn staart is wit en onder de staart zitten geurklieren waaruit een muskusachtige afscheiding kan worden afgegeven.

De das heeft stevige tenen met lange, gekromde nagels, waarmee hij uitstekend kan graven. Pasgeboren dassen zijn grijswit, met zijdeachtig haar bedekt en vaak zijn de donkere banden over de ogen al zichtbaar. Na enkele weken is hun vacht gelijk aan die van de volwassen dieren. Oudere dassen worden vaak lichter van kleur.

 

Afmetingen

lengte kop-romp: 65-80 cm
lengte staart: 12-19 cm
gewicht: 6,6 - 16,7 kg

Het mannetje is iets zwaarder en forser, heeft een bredere kop, een dikkere nek en soms een wigvormige staart. Het vrouwtje heeft vaak een meer ovaalvormige staart. In de late zomer en herfst neemt het gewicht van een das flink toe, omdat de das dan een vetlaag opbouwt om de winter door te komen. Mannetjes worden ook wel beren genoemd en vrouwtjes zeugen.

Ecologie

>

Leefgebied en verspreiding

De das komt in bijna geheel Europa en de gematigde zones van Azië, tot in China en Japan voor. In Nederland komt de das vooral voor op de hogere gronden in het oosten, zuiden en midden van het land. De das ontbreekt vrijwel geheel in het westen van Nederland. De meeste dassen komen voor op de Veluwe, in oostelijk Noord-Brabant en Zuid-Limburg. Rond 1900 leefden er naar schatting 12.000 dassen in Nederland, maar dat aantal was in 1960 gedaald tot ongeveer 1200, voornamelijk door vervolging. Sinds het beschermingplan voor de das groeit de Nederlandse populatie weer. Er zijn nu naar schatting weer 5.000-6.000 dassen. Momenteel is de grootste bedreiging de sterfte door verkeer of verdrinking in beschoeide kanalen. In Zuid-Limburg was tot 1960 dassenvlees en potjes dassenvet nog op straat te koop omdat er werd gedacht dat dassenvet een geneeskrachtige werking heeft op allerlei mijnwerkerskwalen.

De das leeft in allerlei soorten biotopen, met een voorkeur voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes, heggen en houtwallen. Maar ook open terreinen, zoals vochtige heiden en rivierdalen zijn geschikte leefgebieden. Zelfs in afgravingen en onder gebouwen worden soms verblijfplaatsen van de das aangetroffen. Het leefgebied van de das moet voldoen aan voldoende dekking, weinig verstoring, een groot voedselaanbod en een bodem waarin ze goed een burcht kunnen graven, met een grondwaterstand van tenminste 1,5 m onder het maaiveld (anders wordt de burcht te vochtig).

 

Leefwijze en voedsel

De das leeft in Nederland in familiegroepen. De das is een nachtdier, dat in de schemering zijn burcht verlaat en samen of apart op zoek gaat naar voedsel, tot op een afstand van een tot twee, soms vier kilometer van de burcht. Een familiegroep bewoont gezamenlijk een burcht met territorium, waar andere dassen uit verdreven worden. Het centrum en de grenzen van het territorium worden gemarkeerd met mest. De das houdt geen winterslaap, maar is tijdens koudere periodes veel minder actief en soms blijft hij dan dagenlang in de burcht.

Dassen zijn alleseters. Ze zijn slechte jagers en eten dat wat ze direct voor de neus tegenkomen. Het voedsel bestaat voor een belangrijk deel uit regenwormen die ze 's nachts in weilanden en open gebieden opsporen. Hierbij prefereren ze kort gras, omdat hier het stapelvoedsel (regenwormen) het gemakkelijkst te vinden is. Tussen hoog gras lukt het een das niet om de regenwormen snel te pakken te krijgen. Verder eten ze bosvruchten, gevallen fruit, noten, eikels, knollen, maïs, koren, paddenstoelen, knaagdieren, slakken, kevers en hommel- en wespenbroed. In bermen, akkerranden en slootkanten wroet de das vaak naar kevers en insectenlarven. Een das eet 400-600 gram per dag en het duurt vaak enige uren voordat hij genoeg voedsel heeft gevonden.

 

Territorium en verblijfplaats

Het territorium van de das varieert in Nederland van zo'n 30 tot 150 hectare (van Bommel et al.,  2015) maar de grootte is afhankelijk van het aanbod aan voedsel. Een territorium bevat de burcht en voedselgronden van een familiegroep.

Dassen leven in uitgebreide zelf gegraven holenstelsels, ook wel burchten genoemd. Deze burchten liggen in bosranden, houtwallen, brede heggen, in hoogliggend terrein of op hellingen en altijd in de buurt van gras- en akkerland en water. Een burcht heeft meestal 3 tot 10 (soms wel 80) ingangen en bestaat uit holen die door lange gangen, van soms enkele honderden meters lang, met elkaar verbonden zijn. Burchten kunnen vele generaties op dezelfde locatie bestaan. Bron: Zoogdiervereniging.nl (z.jr.). 

Een woongedeelte is bekleed met droog gras, mos, bladeren, dennennaalden en varenloof. In droge nachten wordt dit in de omgeving verzameld en achterwaarts de burcht ingetrokken. Dit wordt vaak vernieuwd. In de winter worden de pijpen soms van binnenuit gedicht met nestmateriaal. Ook de kraamkamer van de jongen is bekleed met plantenmateriaal.

In de loop van vele generaties wordt een burcht vaak uitgebreid tot een enorm ondergronds gangenstelsel en zo kan een burcht wel een hele hectare beslaan. Het aantal gangen varieert sterk, van enkele tot meer dan vijftig, die dan niet allemaal gelijktijdig in gebruik zijn. Soms bouwt de das foerageerburchten in de buurt waar tijdelijk veel voedselaanbod is of bijburchten als de hoofdburcht is verstoord.

Verder hebben de dassen in hun voedselgebieden vluchtpijpen. Dit zijn eenvoudige holen in taluds, greppels en dergelijke waarin ze zich bij gevaar kunnen verbergen. Deze holen worden soms ook gebruikt door dassen die lager in de rangorde staan of door andere dassen om gedurende de nacht even uit te rusten.

 

Voortplanting en leeftijd

Dassen zijn niet monogaam, maar vaak blijft een paar de rest van hun leven bij elkaar. De paartijd van de das valt in de vroege lente, maar soms wordt er ook in andere maanden, met name in de zomer, gepaard. De paring kan wel anderhalf uur duren. In februari-maart worden de jongen geboren. De werkelijke draagtijd bedraagt echter maar 7 weken, aangezien de implantatie van de bevruchte eicel niet meteen plaatsvindt. Een worp bestaat uit twee tot vier, maar meestal uit drie jongen.

De ogen openen zich na ongeveer vijf weken en na twaalf weken worden de jongen gespeend. In de eerste 6 tot 8 weken van hun leven blijven de jongen ondergronds, daarna gaan ze voorzichtig de wereld boven verkennen. Als ze de burcht uitgaan komt de moeder eerst de omgeving met gesnuffel inspecteren. Dan gaat ze terug om haar jongen op te halen. In het begin blijven ze maar kort buiten en schieten ze bij het minste teken van onraad terug in de veilige burcht. Na een week worden ze wat moediger en beginnen hun omgeving te onderzoeken en ruwe en woeste spelletjes met elkaar te spelen. Later worden ze door de moeder meegenomen en leren zelf hun eten te zoeken. Sommige jonge dieren blijven in de familiegroep, maar andere maken vaak lange trektochten op zoek naar een nieuw territorium.

De das wordt 3 tot 6 jaar oud, zelden ouder. De maximale leeftijd bedraagt 15 jaar en in gevangenschap zelfs 20 jaar.

Bedreiging en bescherming

>

De das heeft geen natuurlijke vijanden. Toen rond 1960 de hardhandige achtervolging van de das tot een einde kwam, lagen nieuwe bedreigingen op de loer. Vooral de bevolkingstoename en toename in welvaart heeft geleid tot een groot verlies aan leefgebied voor de dassen. Het wegennet breidde zich enorm uit, kleinschalig agrarisch landschap verdween en overal werden woningen en gebouwen opgetrokken.

Momenteel is de grootste bedreiging voor de das sterfte door verkeer of verdrinking in beschoeide kanalen. Er sterven jaarlijks ongeveer 700 dassen in het verkeer in Nederland ten gevolge van het dichte wegennet. Uit kanalen met steile oevers kunnen dassen niet meer uitkomen.

Gebieden kunnen door de wijze van beheer (meer) geschikt gemaakt worden voor de das. Zoals het creëren van open plekken in bossen, het bemesten van graslanden en het aanplanten van heggen en houtwallen. Hierdoor ontstaan geschikte leefgebieden, waarin de das voldoende voedsel vindt en zich veilig kan verplaatsen.

Waarnemen

>

De das is goed waarneembaar door de vele sporen die hij achterlaat. Zowel zijn loopsporen, eetsporen, uitwerpselen en bewoningssporen, zijn vrij goed herkenbaar.

 

Geluid

De das is een stil dier, toch kan hij veel verschillende geluiden maken. In opwinding maakt de das mekkerende, tokkende, snuivende en grommende geluiden. Bij de jongen maakt de das piepende en kirrende geluiden. Bij bedreiging is een diep, zwaar gebrom te horen en bij angst, gevechten en hevige pijn schreeuwt hij hard.

 

Vraatsporen

Vraatsporen van de das kun je aantreffen op maïskolven. Ze knakken de stengels, waardoor ze bij de maïskolven kunnen en trekken de schutbladen er in smalle rafels vanaf. De das laat ook graafsporen achter, wanneer hij op zoek is naar voedsel en keert daarbij koeienvlaaien en graspollen om. Dit is echter van kleinere omvang dan bij everzwijnen. Dassen graven ook wespen- of bijennesten uit, waarbij de restanten in de buurt van het nest te vinden zijn en de uitgraving precies de vorm heeft van de snuit van de das. Dassen krabben ook wel eens de bodem aan de voet van dode bomen uit wanneer ze op zoek zijn naar insecten.

 

Uitwerpselen

Uitwerpselen van de das zijn zwart, donkergroen, vast en worstvormig tot bruin, geel en dikvloeibaar en vormloos. Dit is afhankelijk van het gegeten voedsel. De das graaft kleine, 10 tot 15 cm diepe, putjes om zijn uitwerpselen in te deponeren. Deze mestputjes maakt de das in de omgeving van de burcht, aan de bosrand, in het foerageergebied en langs territoriumgrenzen.

 

Loopsporen

Loopsporen van de das zijn goed herkenbaar. Ze hebben de vorm van een halvemaan met 5 ovale tenen met zware nagelafdrukken van lange nagels aan de voorpoten tot wel 3 cm. Ze zijn 5 tot 6 cm breed met een niervormig middenvoetkussen. Dassen lopen, in tegenstelling tot alle andere marterachtigen, niet in de typische martersprong, maar met een schommelende stap of draf.
De das gebruikt ook bomen in de omgeving van de burcht als krabboom en als speelboom. Een krabboom wordt gebruikt om de nagels aan te slijpen en dat doen ze ongeveer op dezelfde wijze als de kat. Als er jongen zijn, is er vaak ook een speelboom bij de burcht te vinden. Deze is duidelijk te herkennen omdat de bosbodem rondom deze boom is weggeveegd.

Dassenburchten zijn te herkennen aan de grote hoeveelheden zand en ‘gemorst’ nestmateriaal, waardoor ze te onderscheiden zijn van vossenholen. Op deze stortbergen loopt vaak een geul en er zijn dassenharen en loopsporen op te vinden. Bij oudere burchten zijn vaak 20 tot 30 cm brede wissels tussen de holingangen en foerageergebieden of plekken met nestmateriaal te vinden. Ook zijn er vaak mestputjes in de buurt van de burcht. De vorm van een niet al te oud en uitgesleten dassenhol is iets breder dan hoog met een diameter van 25 tot 30 cm. Andere dieren zoals muizen, kleine marters en vossen, leven vaak bij de dassen in hun burcht.