Bever

Bever (© Maaike Plomp)

De bever (Castor fiber) is met een kop-romp-lengte van 70-100 cm het grootste knaagdier van Europa. Bevers waren in 1826 in Nederland uitgestorven. Vanaf 1988 is een aantal organisaties (waaronder het Wereld Natuur Fonds, terreinbeherende organisaties en overheden) begonnen met het uitzetten van bevers en inmiddels is het weer een vrij algemene soort. Bevers worden vaak verward met beverrat, muskusrat en soms met otter.

Herkenning

>

Afmetingen

lengte kop-romp: 70-100 cm.
lengte staart: 25-37 cm. (12-16,5 cm. breed)
gewicht: 15-35 kg.
De bever is het grootste knaagdier van Europa.

Uiterlijk

Aan het uiterlijk is duidelijk te zien dat de bever zich goed aangepast heeft aan het leven in het water. De bever heeft korte poten met 5 tenen en aan zijn achterpoten zitten zwemvliezen. De vacht is grijs tot donkerbruin en bestaat uit haren die zo dicht op elkaar zitten dat er geen water tot op de huid kan doordringen. De oren zijn klein. De staart is plat en 'geschubd'. Zeer kenmerkend zijn de grote voortanden, bedekt met een harde laag oranje glazuur, waarmee bevers in staat zijn vrijwel alle houtige gewassen door te knagen.

Sporen

Bewoningssporen

Een beverburcht is één van de duidelijkste sporen van beveractiviteit. Een burcht is een instorting van een hol, waarop een dak is gebouwd met takken en modder. Veel van de takken hebben kenmerkende bevervraat.

Beverburcht © Teun Baarspul

Holen van bevers zijn meestal lastig of niet te zien. Ze zitten onder water, zodat de bever ongezien zijn hol in en uit kan. Als er recente activiteit in een hol heeft plaatsgevonden, dan is soms door het water heen een waaier van lichtere grond te zien voor een hol. Verder kun je een hol soms herkennen aan verzakkingen of instortingen op de oever.

Vraatsporen

Door zijn foerageergedrag laat de bever nogal wat sporen achter. Zo worden bomen, met name in het winterseizoen, omgeknaagd voor het aanleggen van een eventuele wintervoorraad. Bij het omknagen van een boom wordt op een hoogte van enkele centimeters tot een halve meter hoogte een zandlopervormige inkeping gemaakt. Bij afgeknaagde takken of dunne bomen ontstaat een schuin snijvlak. Rond de plaats waar de bever heeft geknaagd liggen vaak grove spaanders van 3 tot 4 cm breedte en 10 tot 12 cm lengte. De bever knaagt bomen tot wel 60 cm doorsnede door, en soms ook wel dikkere bomen. Vervolgens wordt een boom in stukken van 1 meter of meer geknaagd en naar de waterkant gesleept om van de bladeren, twijgen en bast te eten. Ook worden delen naar een dam of burcht gesleept.

De tandafdrukken, die ongeveer 8 mm breed zijn, zijn duidelijk zichtbaar op de stam, de tak en op de spaanders. In het water zijn vaak afgeknaagde en geschilde takken van bomen te vinden, waarop tandafdrukken meestal nog zichtbaar zijn..

Knaagsporen aan takken © Teun BaarspulDoor bever omgeknaagde boom © Teun Baarspul

Loopsporen

In een duidelijke pootafdruk van de voorvoet zijn 5 tenen zichtbaar, waarvan de duim klein is. In de afdrukken van de achtervoet zijn de tenen soms verbonden door een lijn; het zwemvlies. De staart laat een duidelijk sleepspoor na, dat de pootafdrukken vaak uitwist. De afdruk van de voorvoet is 5,5 cm lang en 4,5 cm breed. De achtervoet is maximaal 14,5 cm lang en 10 cm breed. De paslengte is 40 cm en de spreiding 20 cm.

Op de oevers zijn modderbanen en glijbanen of ‘opgangen’ te vinden van zo’n 20 tot 30 cm breed waar de bever vaak in en uit het water gaat.

Graafsporen

Ook kan men kanalen vinden van 30 tot 60 cm breed en wel tot enkele kilometers lang, die door de bever zijn aangelegd. In Nederland zijn de meeste kanalen niet langer dan enkele tientallen meters. Dit doen ze bijvoorbeeld om naar een belangrijke voedselbron te komen of om makkelijk takken naar de burcht of dam te kunnen slepen.

Gelijkende soorten

Een zwemmende bever wordt vaak verward met andere zwemmende zoogdieren, omdat slechts een deel van het dier zichtbaar is. Op land is het vaak makkelijker waar je de kenmerkende platte staart van de bever kan zien.

Het meest lijkt een bever op een beverrat. Het grootste verschil is de platte staart van de bever ten opzichte van de ronde staart van de beverrat. Verder zit er soms wit rondom de neus van een beverrat en heeft deze lange witte snorharen. De bever heeft ook snorharen, maar deze vallen minder op omdat ze niet wit zijn.

Als je niet vaak bevers ziet en/of de grootte lastig in te schatten is, dan is verwarring met een muskusrat goed mogelijk. Vooral jonge bevers van een paar maanden oud kunnen verwarrend zijn, omdat deze net zo groot zijn als een muskusrat. Ook hier is de platte staart van de bever het meest herkenbare kenmerk. Een muskusrat heeft een licht afgeplatte staart, maar dan verticaal, waar deze bij een bever horizontaal is afgeplat. Muskusratten zijn veel kleiner dan bevers. Muskusratten maken bij het zwemmen zijwaartse, goed zichtbare bewegingen met de staart.

Een ander groot zwemmend zoogdier waarmee de bever nogal eens verward word is de otter. Otters hebben een veel slankere bouw en een spitsere kopvorm. Ook is de staart van een otter rond en van een bever plat.

Image
Bever staart
Bever staart
Image
Bever
Bever
Image
Bever
Bever
Image
Bever kop
Bever kop
Image
Bever
Bever

Ecologie

>

Habitat

Bevers komen voor in het overgangsgebied tussen land en water zoals moerassen, beken, rivieren en meren. De bever heeft een voorkeur voor rivieren en meren omzoomd door (broek)bossen met bomen als wilg en populier. De aanwezigheid van bossen op de oevers is een vereiste, maar ze gebruiken ook oevers zonder bos. De bever kan door het bouwen van dammen en het omknagen van bomen en struiken zijn eigen leefomgeving vormen/verbeteren en daarbij een grote invloed op het landschap hebben.

Er is geen voorkeur voor stromend of stilstaand water, maar een waterdiepte van minimaal 50 cm is een vereiste. In ondiep stromend water worden dammen gebouwd om de gewenste waterstand te krijgen. Doorgaans worden geen dammen gebouwd in watergangen breder dan 5 meter.

Leefwijze

Bevers zijn vooral 's nachts actief. Overdag brengen ze de tijd voornamelijk slapend door op legers, in holen of in burchten. Bevers houden geen winterslaap. Als er ijs op het water aanwezig is dan kunnen ze daar doorgaans goed doorheen breken om bij hun voedsel te komen. Dat doen ze door zich langs de oever vanaf de waterbodem naar boven door het ijs te drukken, maar ook door met hun dikke schedel door het ijs te beuken als ze geen bodem onder hun poten hebben. Zo kun je midden in watergangen kleine wakken aantreffen, waarbij de schotsen naar boven wijzen. Alleen bij strengere vorst met dik ijs wordt dat lastig. In het buitenland zijn de winters dusdanig streng dat ze soms noodgedwongen een poos in hun hol of burcht blijven wanneer er een ijslaag op het water ligt. Ze eten dan van hun aangelegde wintervoorraad, die bestaat uit de takken van omgeknaagde bomen die naar hun hol of burcht zijn gesleept, waar ze voor de ingang onder water worden bewaard. In Nederland leggen bevers soms helemaal geen wintervoorraad aan, omdat onze winters doorgaans niet streng zijn. Op het land bewegen de dieren zich onbeholpen voort, maar in het water zijn ze een stuk sneller. Ze zwemmen en duiken uitstekend en kunnen met gemak 5 minuten onder water blijven.

Voedsel

's Winters bestaat het voedsel voornamelijk uit bast en twijgen van houtige gewassen en wortelstokken (b.v. van waterlelie). Van de boomsoorten worden voornamelijk de zachte soorten gekozen zoals wilg en populier. In het zomerseizoen wordt dit menu aangevuld met kruidachtige land- en waterplanten, maar ook boombladeren. Ook landbouwgewassen zoals mais, peen en bieten eten bevers graag.

Territorium

De bever leeft solitair of in een kleine familie in een territorium en is monogaam. Een familie bestaat doorgaans uit een paar met jongen van dit jaar en die van de voorgaande twee jaren. Het territorium beslaat een gebied van 100 meter tot wel drie kilometer langs waterlopen. In de Biesbosch bleek in de jaren ’90 dat de bevers daar een gemiddelde territoriumgrootte van bijna 13 km oever hadden. Daarvan was gemiddeld bijna 5 km bebost. De Biesbosch kon tijdens die studie echter gezien worden als een minder geschikte biotoop vanwege de geringe diversiteit in voedsel. Inmiddels is de situatie in de Biesbosch aanzienlijk veranderd, omdat er een explosie van verschillende soorten waterplanten heeft plaatsgevonden. Mogelijk zijn de territoria inmiddels een stuk kleiner.

Territoria van familieleden kunnen elkaar voor een klein deel overlappen. Grenzen van het territorium worden met geursporen gemarkeerd met het zogenaamde ‘bevergeil’. Dit heeft een zeer bijzondere geur die het best omschreven kan worden als een combinatie van schoensmeerolie en een ziekenhuisgeur. Deze geursporen worden afgezet op zelf opgekrabde heuveltjes van modder en/of rottende plantendelen. Deze geurmerkhoopjes hebben een onregelmatige vorm, zijn 10 tot 30 cm in doorsnee en 10 cm hoog en komen vooral voor daar waar de bever vaak in en uit het water gaat.

Verblijfplaats

Holen en burchten zijn de belangrijkste verblijfplaatsen waar bevers de dag doorbrengen en hun jongen ter wereld brengen. In hoeverre een bever gebruik maakt van een hol of een burcht hangt af van de vorm en samenstelling van de oever. Daarnaast speelt de intensiteit van het gebruik van het verblijf een rol. Als een bever zich ergens vestigt, begint hij over het algemeen met het graven van een hol onder de waterlijn (met een diameter van circa 35 cm). Na enkele meters graaft hij omhoog om boven het grondwaterpeil uit te komen. In het droge deel van de oever graaft hij een kamer uit. Is de oever hoog en kleiig dan kan het dak in stand blijven en spreken we van een hol. Is de oever relatief laag en zanderig dan stort het dak van de kamer meestal al na korte tijd in en wordt het gat met takken en modder afgedekt. Dan wordt het een burcht genoemd. Door jarenlang gebruik kan het dak van een hol alsnog instorten en het een burcht worden. Steile hogere oevers met een begroeiing van bomen of struiken zijn favoriet voor het graven van holen en de constructie van burchten. Daarbij zorgen de wortels van de bomen en struiken voor een stabiel dak boven de kamer en is dekking en voedsel aanwezig. Hoewel bevers met een waterdiepte van 30 tot 50 cm in hun leefgebied al goed uit de voeten kunnen, hebben ze voor hun hol of burchten het liefst dieper water van ongeveer 100 cm diepte. Indien het hol of de burcht zich in een stromende watergang bevindt, dan bouwen ze vaak een dam om die grotere waterdiepte te creëren. De diepte willen ze waarschijnlijk graag hebben om ruimte te hebben voor een eventuele wintervoorraad en om te voorkomen dat tijdens een strengere winter de gehele waterkolom bevriest.

In het buitenland bouwen bevers soms dammen om een bevermeer te creëren en maken dan een eiland in het meer. Dat eiland bouwen de bevers helemaal op vanaf de bodem van het meer met modder, zand en takken. Een dergelijke beverburcht zou je ook een beverhut kunnen noemen. Om overdag te rusten, maakt de bever ook vaak gebruik van een leger. Het leger van de bever is een plek met platgetrapte vegetatie of een kuiltje, soms bekleed met houtsnippers. Je kunt bevers nog op legers aantreffen als het een paar graden vriest, maar doorgaans gebruiken ze dan de warmere holen en burchten.

Voortplanting

Na 2 tot 3 jaar zijn bevers volwassen. De paartijd is tussen januari en februari. De paring, buik tegen buik, gebeurt in het water. Na een draagtijd van 3½ maand worden tussen april en juli de jongen geboren. In Nederland worden de jongen doorgaans in mei geboren. Een nest bestaat gewoonlijk uit twee tot vier jongen. De jongen zijn bij de geboorte dichtbehaard en hebben kort na de geboorte hun ogen al open. Na zes weken worden ze gespeend. Pas veel later kunnen ze net zo goed zwemmen en duiken als hun ouders. In de zomer komen de jongen, die in een hol of burcht worden geboren, naar buiten. In Nederland is dat doorgaans vanaf eind juni. De ouders zijn erg beschermend en helpen de jongen tijdens uitstapjes door hen voort te duwen bij lastige hindernissen of zelfs in hun voorpoten te dragen.

Bij de opvoeding van de jongen worden de volwassen dieren bijgestaan door de jongen van de voorgaande twee jaar. Op 2- tot 3-jarige leeftijd verlaten de jonge bevers, net voor de geboorte van een nieuw nest, het ouderlijk territorium en gaan ze op zoek naar een eigen leefgebied.

Leeftijd

De gemiddelde levensduur is 8-12 jaar, met een maximum van 35 jaar.

Waarnemen

>

Sporen

Het karakteristieke beeld van een grote omgeknaagde boom is uiteraard het meest opvallende spoor dat een bever achterlaat. Er zijn echter veel meer dingen waar een bever zijn aanwezigheid mee verraad. Zie de paragraaf herkenning voor een beschrijving van alle sporen die kunnen worden aangetroffen.

Zicht

Bevers zijn in het zomerhalfjaar in de avond, wanneer ze actief worden, goed waar te nemen. Vaak komen bevers in de zomer rond 20.30 uit hun verblijfplaats, maar dat kan ook pas om 22.00 plaatsvinden. In de winter zijn ze vrijwel alleen actief als het donker is.

Geluid

Meestal zwijgzaam. Soms zachte kreunende of blazende geluiden. In geval van gevaar slaan ze met hun staart op het water om familieleden te waarschuwen. Het geluid van de staart die op het water slaat is vaak de manier hoe je de aanwezigheid van een bever opmerkt tijdens een wandeling in de avonduren.

Image
Bever vraat
Bever vraat

Onderzoek

>

Monitoring

Bij monitoring worden de ontwikkelingen rond de bever gevolgd. Er zijn verschillende onderwerpen waar de monitoring zich op kan richten.

Verpreidingsmonitoring

Sinds de start van de herintroductie in 1988 wordt de ontwikkeling in de verspreiding van de bever gevolgd. Sinds 2012 is dit gestandaardiseerd en ondergebracht bij het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Binnen het NEM wordt de verspreiding van de bever gevolgd in samenwerking met de waterschappen. Daarnaast blijven waarnemingen van (sporen van) bevers welkom en kunnen worden doorgegeven via telmee.nl en waarneming.nl.

Aantalsmonitoring

Aanvankelijk werden de in Nederland uitgezette bevers nauwlettend in de gaten gehouden en werden de aantallen geteld. Nu de bever over een behoorlijk deel van Nederland voorkomt, is het niet haalbaar om al deze bevers te tellen. Wel wordt er op kleinere schaal het aantal bevers in bepaalde gebieden gevolgd. Voor de aantalsmonitoring is door CaLutra (de otter- en beverwerkgroep van de Zoogdiervereniging) een handleiding samengesteld.

Effectiviteit maatregelen

Monitoring is daarnaast van belang om de effectiviteit van bepaalde maatregelen te kunnen bepalen. Zo staan er enkele onderzoeken aan bevers op stapel waarbij maatregelen in het veld worden toegepast om bepaalde conflicten met bevers op te lossen. Onderdeel van die onderzoeken is dat er gevolgd wordt hoe de bevers reageren op de genomen maatregelen. Zo wordt er duidelijk welke maatregelen onder welke omstandigheden effectief zijn, zodat deze beter ingezet kunnen worden.

 

Verspreiding

>

Wereldwijd

Het volledige verspreidingsgebied van de bever is op de website van IUCN Red List te vinden.

Europa

In Europa komen tegenwoordigop verschillende plaatsen bevers voor, maar enkel in het stroomgebied van de Elbe in Duitsland, in Zuid-Noorwegen, langs de Rhône in Zuid-Frankrijk, langs de Dnjepr in Wit-Rusland en langs de Don in Europees Rusland hebben zich bevers in stand kunnen houden. Vanuit die vijf kleine populaties zijn verschillende herintroducties uitgevoerd en inmiddels komen in de meeste Europese landen weer bevers voor.

Nederland

Vroeger kwam de bever in een groot deel van Nederland voor. Door zijn gewilde pels en onderhuidse vetlaag, omdat bevervlees in vastentijd gegeten mocht worden (hij werd, net als een vis, gezien als een ‘waterdier’) en omdat het vee zijn poten brak in ondergrondse beverholen werd de bever intensief bejaagd. Daarnaast is biotoopvernietiging ook een belangrijke factor geweest, waarna hij in 1826 is uitgestorven.

In de periode 1988-1991 is in de Biesbosch een aantal families uit het Elbegebied (voormalig DDR) losgelaten, vanaf 1994 gevolgd door een herintroductie in de Gelderse Poort (tussen Arnhem en Nijmegen). Nabij Natuurpark Lelystad leeft sinds 1991 een populatie, die zijn oorsprong kent uit ontsnapte bevers. Tussen 2002 en 2004 zijn er dieren bijgezet bij bevers die zelfstandig vanuit Duitsland en België naar Limburg kwamen. Het meest recent is de uitzetting van bevers in het grensgebied van Groningen en Drenthe vanaf 2008.

Inmiddels zijn de meeste uitzetlocaties met elkaar verbonden en heeft de bever de tussenliggende stukken zelf gekoloniseerd. De bever neemt de laatste jaren zowel in aantal als in verspreiding toe.

Aantal

Er wordt ingeschat dat er in het voorjaar van 2021 ongeveer 4500-5000 bevers van minimaal 1 jaar oud in Nederland leven. Op basis van de populatiegrootte en verspreiding in 2016 heeft de Minister van LNV geconcludeerd dat de bever in Nederland een gunstige staat van instandhouding heeft bereikt en in 2018 werd daarover een brief verzonden aan de provincies (brief d.d. 13 februari 2018 met kenmerk DGAN-NB/ 18008200).