Bescherming van vleermuizen bij sloop, renovatie en na-isolatie

Image
Bij een renovatie worden inbouwkasten voor vleermuizen ingebouwd.
Bij een renovatie worden vleermuiskasten in de buitengevel ingebouwd. Bron: Erik Korsten.

Alle in Nederland voorkomende soorten vleermuizen zijn wettelijk beschermd. Ongeveer de helft van die soorten zijn gebouwbewonende vleermuizen. In een maatschappij waarin we voortdurend bouwen, verbouwen, renoveren en (na-)isoleren, is het niet zo gek dat er regelmatig een conflict ontstaat tussen enerzijds onze bouwplannen en anderzijds de natuurbescherming. Toch zijn er prima mogelijkheden om bouwen en beschermen hand in hand te laten gaan.
Op deze pagina leggen we uit waarom vleermuizen beschermd zijn en wat dat in de praktijk betekent voor de planning en uitvoering van sloop & nieuwbouw, renoveren en na-isolatie. De onderstaande titels kun je uitklappen voor meer informatie.


Publicatiedatum: 21 maart 2021

Waarom zijn vleermuizen in Nederland beschermd?

>

Nederland kent 18 vleermuissoorten. Al deze soorten hebben in de Wet Natuurbescherming de status ‘strikt beschermd’. Daar zijn hoofdzakelijk twee redenen voor:

  1. Tussen 1940 en 1975 zijn de populaties van Europese vleermuissoorten sterk in omvang afgenomen. Onder andere door het gebruik van zeer giftige insectenbestrijdingsmiddelen in de landbouw en in de behandeling van hout. Hoewel na 1975 populaties zich weer wat herstelden zijn er nog steeds veel bedreigingen voor vleermuizen.
  2. Vleermuizen zijn sociale dieren met een voor ons verborgen nachtelijk leven. Ze jagen in de nacht op insecten. Overdag slapen ze, diep verborgen in spleten in gebouwen of holten in bomen. In de kraamtijd en tijdens de winterslaapperiode vormen ze vaak (grote) groepen, zonder dat wij daar ook maar iets van merken.
    Het slopen, verbouwen of na-isoleren van een gebouw of het kappen van een boom, kan dan leiden tot de onbedoelde dood van vele tientallen en soms wel honderden vleermuizen. Aangezien vleermuizen maar één jong per jaar krijgen, en veel jongen al in hun eerste jaar doodgaan, duurt het herstel van zo’n groep ook vele (tientallen) jaren.

Buiten dat vleermuizen kwetsbaar zijn, is hun rol in het natuur ook het beschermen waard. In Europa zijn alle vleermuizen insecteneters, en een gemiddelde vleermuis eet in de zomer zo’n 300 tot 1000 insecten per nacht. Veel van die insecten kennen we als vervelend (bijvoorbeeld steekmuggen) of als voor de landbouw schadelijke insecten (kevers en nachtvlinders). Het verdwijnen van vleermuizen kan daardoor tot veel economische schade leiden. Dat ze door hun nachtelijk leven voor veel mensen onbekend zijn, en daardoor ook onbemind, is onverdiend. Vleermuizen zijn het beschermen waard!

Wat houdt de wettelijke bescherming van vleermuizen in?

>

Vleermuizen zijn in Nederland sinds 1973 beschermd, maar die bescherming was aanvankelijk alleen neergelegd in het beleid voor natuurgebieden. Met de komst van de Europese Habitatrichtlijn in 1992 en de uitwerking daarvan in de Natuurbeschermingswet en de Flora-en faunawet in 1998, is de bescherming ook gaan gelden buiten natuurgebieden. De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet zijn in 2017 opgevolgd door de Wet Natuurbescherming.

Kern van de wettelijke bescherming van vleermuizen zijn de volgende verbodsbepalingen (Wnb art 3.5) :

  1. Het is verboden soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk* te doden of te vangen.
  2. Het is verboden vleermuizen opzettelijk* te verstoren.
  3. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen** van dieren te beschadigen of te vernielen.
*Onder opzettelijkheid valt dan ook “voorwaardelijke opzet”, daarvan is sprake als “iemand een handeling verricht en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedragingen schadelijke gevolgen hebben voor een dier of plant”
Onder die voorwaardelijk opzet valt dan bijvoorbeeld ook al het werk aan een gebouw, waarvan je kunt verwachten dat het direct of indirect schadelijke effecten heeft op de aanwezige vleermuizen en/of hun verblijfplaats.
**onder voorplantingsplaatsen of rustplaatsen vallen alle verblijfplaatsen die door vleermuizen worden gebruikt, ook wanneer dat gebruik alleen (terugkerend) periodiek is. Een winterverblijfplaats van vleermuizen is bijvoorbeeld ook in de zomer beschermt, ook als de vleermuizen daar dan niet verblijven. Vliegroutes en foerageergebieden die van essentieel belang zijn voor het functioneren van een verblijfplaats, of voor het netwerk van verblijfplaatsen van een populatie, kennen dezelfde bescherming als een voorplantingsplaats of rustplaats.

 

Wanneer moet je bij sloop-nieuwbouw, renovatie, en na-isolatie met vleermuizen rekening houden?

>

Bij alle handelingen waarvan je kunt vermoeden dat in een gebouw verblijvende vleermuizen daardoor gedood, verwond of verstoord kunnen worden, of waarbij de verblijfplaats wordt vernield, loop je risico de Wet Natuurbescherming te overtreden.
Voorbeelden van zulke handelingen in het kader van sloop-nieuwbouw / renovatie en na-isolatie zijn:

  • het slopen van een gebouw of gebouwdeel, bijvoorbeeld om plaats te maken voor nieuwbouw;
  • het renoveren of verbouwen van een gebouw of gebouwdeel, waarbij verblijfplaatsen van vleermuizen vernietigd worden, of zodanig wijzigen dat ze niet meer toegankelijk zijn voor vleermuizen. Bijvoorbeeld: het wijzigen van de bestemming, of het aanpassen of verwijderen van een ruimte waarin vleermuizen verblijven. Het verdwijnen of door aanpassingen ongeschikt of ontoegankelijk worden van typische verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals spouwmuren, daken, zolders, dilatatiespleten en andere spleetvormige of holle ruimten;
  • het na-isoleren van een gebouw, waardoor typische verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals spouwmuren, daken, zolder, dilatatiespleten en andere spleetvormige of holle ruimten, ontoegankelijk worden, of opgevuld worden met isolatiemateriaal;
  • handelingen waarbij een door vleermuizen gebruikte toegang tot een verblijfplaats (spouwmuur, dak, zolder, dilatatievoeg etc.) wordt afgesloten of ongeschikt worden gemaakt.

Indien het gebouw / de gebouwen waaraan wordt gewerkt voor vleermuizen de functie van verblijfplaats heeft / hebben, bestaat er het risico dat:

  • bij de werkzaamheden vleermuizen direct worden gedood of verwond.
  • bij de werkzaamheden vleermuizen worden ingesloten en vervolgens in bijvoorbeeld een spouw of een dak doodgaan. Dit kan ook leiden tot geuroverlast.
  • bij de werkzaamheden vleermuizen worden buitengesloten en gedwongen worden om een andere verblijfplaats te zoeken. Dit kan ook leiden tot het ongewenst opduiken van vleermuizen in woon- en werkruimten.
  • vleermuizen door de werkzaamheden zodanig in hun gedrag verstoord worden, dat ze zich dat jaar niet meer kunnen voortplanten.

Dat betekent dat indien het gebouw een verblijfplaats van vleermuizen heeft, je met sloop, renovatie of na-isolatie het risico loopt dat je de Wet Natuurbescherming overtreedt.

Image
Dode vleermuizen in het slooppuin
Dode dwergvleermuizen in het puin na het slopen van een muur. Bron: Erik Korsten

Ontheffing of gedragscode?

>

Dat planten en dieren onder de Habitatrichtlijn en de Wet Natuurbescherming beschermd zijn, betekent dat je zorg in acht moeten nemen voor deze in het wild levende planten en dieren, alsmede hun directe leefomgeving. Dit betekent dat als je handelingen wilt verrichten, waarvan je weet of kunt vermoeden dat ze schadelijk zijn voor mogelijk aanwezig natuurwaarden, je ervoor moet zorgen dat je weet welke natuurwaarden aanwezig zijn, en wat het effect van de ingreep op die natuurwaarden kan zijn (natuurtoets). Als er beschermende natuurwaarden aanwezig zijn, dien je de handelingen zo aan te passen dat overtreding van de verbodsbepalingen volledig voorkomen wordt. Als die alternatieve handelswijze niet mogelijk is, dan mag je alleen slopen, (ver)bouwen, renoveren, na-isoleren etc. als je daarvoor binnen de Omgevingsvergunning (Wabo) toestemming krijgt (verklaring van geen bezwaar), of als van de provincie een ontheffing van de Wet Natuurbescherming krijgt, of als je in aanmerking komt voor toepassing van een goedgekeurde gedragscode.

Van natuurtoets naar ontheffing bij grote projecten

>

Om te weten of de werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet je een natuurtoets laten uitvoeren. De stappen die je bij een natuurtoets moet nemen worden hieronder beschreven. Hierbij gaan we uit van een groot of grootschalig project, zoals het doorgaans wordt geïnitieerd door bijvoorbeeld een projectontwikkelaar, woningbouwcorporatie, gemeente of vastgoedbeheerder.

  1. Vroege planvorming voor het project
    In kaart brengen van de mogelijke vergunningstrajecten met betrekking tot o.a. milieu, archeologie en natuur (de volgende fasen stappen betreffen alleen de natuur).
     
  2. Ecologische quickscan
    Laten uitvoeren van een onderzoek naar potentiële natuurwaarden (ecologische quickscan) in het plangebied. Middels een compact onderzoek, op basis van de eigenschappen van het gebied, wordt in kaart gebracht welke natuurwaarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn, welke soorten er van het plangebied al bekend zijn (eerdere waarnemingen) en wat het effect van de werkzaamheden op deze soorten kan zijn. De quickscan kan daarbij nader onderzoek adviseren om soorten aan te tonen of uit te sluiten, maar kan ook al aangeven of een aangepaste werkwijze mogelijk is om schade aan beschermde soorten volledig te voorkomen.
     
  3. Vervolgonderzoek naar vleermuizen
    Indien de ecologische quickscan vervolgonderzoek aanbeveelt, is het zaak de start daarvan tijdig te beginnen. Vleermuisonderzoeken in het kader van de Wet Natuurbescherming zijn gebonden aan het Vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureaus. Onderzoek volgens dit protocol vraagt om meerdere veldbezoeken in verschillende perioden van het jaar. Afhankelijk van de omvang en aard van plangebied en de periode waarin het start, neemt zo’n vleermuisonderzoek tussen de 6 en meer dan 12 maanden in beslag. Als er in het plangebied verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen of ander essentieel leefgebied, dient de rapportage aan te geven of de geplande werkzaamheden negatieve gevolgen voor de vleermuizen kunnen hebben. Een goed rapport schetst dan ook met welke alternatieve werkwijzen deze negatieve effecten volledig voorkomen kunnen worden (geen vergunning/ontheffing nodig) of zodanig gemitigeerd (verzacht) kunnen worden dat een vergunnings-/ontheffingsaanvraag mogelijk is.
  4. Mitigatieplan
    Is een alternatieve werkwijze niet mogelijk, dan is het vaak wel mogelijk om zo te werken dat voorkomen wordt dat aanwezige vleermuizen worden gedood of verwond, dat er tijdelijk andere verblijfplaatsen voor vleermuizen beschikbaar zijn (vaak externe vleermuiskasten) en dat er in de eindsituatie permanente verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn (vaak ingebouwde vleermuiskasten). Het doel is dat door deze mitigerende maatregelen het project per saldo geen negatief effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende vleermuizen. Met de natuurtoets en het mitigatieplan kunt u voor het project een ontheffing aanvragen, gebruik maken van een gedragscode of via de omgevingsvergunning een verklaring van geen bezwaar aanvragen. Voorwaarde is wel dat uw werkzaamheden plaatsvinden in het kader van een bij wet genoemd groot maatschappelijk belang, zoals bijvoorbeeld “de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten”.
     
  5. Ontheffingsaanvraag / vergunningsaanvraag
    Voor een ontheffingsaanvraag (provincie) / vergunningsaanvraag (gemeente) of de toepassing van een gedragscode hebt u altijd nodig: een onderzoeksrapport, een mitigatieplan en, indien het door anderen wordt uitgevoerd, een aanpak voor de ecologische begeleiding. Soms kan ook een monitoringsplan nodig zijn. Voor een aantal soorten zijn de minimale eisen voor deze rapporten en plannen vastgelegd in kennisdocumenten.
    Na aanvraag van uw ontheffing (provincie) of omgevingsvergunning (gemeente) heeft het bevoegd gezag een periode van tussen de 13 en 26 weken om te reageren en kan zij deze periode beperkt verlengen om vragen te stellen. Een goede ecologische onderbouwing van de gekozen beschermingsmaatregelen biedt de grootste zekerheid tot een vlotte doorstroom in dit proces.
    Na het verkrijgen van een vergunning of ontheffing kun je meestal direct aan de slag, maar kan er nog wel een bezwaarperiode van kracht zijn.

De ervaring leert dat wanneer de toetsing aan de Wet Natuurbescherming al vroeg in een project plaatsvindt, dit hele proces niet hoeft te leiden tot (grote) planvertragingen. Planvertragingen “door de aanwezigheid van vleermuizen” (zoals dat regelmatig in de media is te lezen) zijn meestal het gevolg van het te laat opstarten van de natuurtoets en/of het te laat opstarten van een ontheffings-/vergunningsaanvraag. Betrek al heel vroeg in uw planfase een ecologisch adviseur. Wacht niet tot de gemeente, de provincie, een buurtbewoner of een belangengroep wijst op de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Wie bijvoorbeeld pas vlak voor de start van de sloop- of bouwwerkzaamheden deze procedure in gaat, loopt wel al snel een jaar vertraging op. Aangezien deze procedures als sinds 1998 van kracht zijn, verwacht de overheid dat je goed bent voorbereid.

Image
Inbouwkasten voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw
Ingebouwde vleermuiskasten, gierzwaluw en mussenkasten. Bron: Jos Marcelissen

Gedragscodes, gebiedsontheffingen en natuurinclusief bouwen

>

Er zijn veel soorten ruimtelijke ingrepen die een negatief effect kunnen hebben op vleermuizen en hun verblijfplaatsen. Naast het al genoemde slopen, bouwen, renoveren en na-isoleren, zijn dat bijvoorbeeld ook kap en onderhoud aan bomen, aanleg en verbreding van wegen, ontwikkeling van windparken en uitbreiding of aanpassing van kunstlicht. Tegelijkertijd komen sommige vleermuissoorten algemeen en wijdverspreid voor. Dat betekent enerzijds dat vleermuizen en hun verblijfplaatsen regelmatig bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, maar anderzijds ook dat er bij ruimtelijke ingrepen vaak beschermingsmaatregelen voor vleermuizen nodig zijn.

Om ruimtelijke ontwikkelingen makkelijker samen te laten gaan met natuurbescherming, is het soms mogelijk om met een door het bevoegd gezag goedgekeurde gedragscode te werken. Zo’n gedragscode beschrijft hoe in een bepaalde sector veel voorkomende ingrepen of werkzaamheden zo uitgevoerd kunnen worden, dat het aanvragen van een ontheffing niet meer nodig is. In de gedragscode is omschreven welke beschermingsmaatregelen genomen moeten worden om te voorkomen dat bijvoorbeeld vleermuizen worden gedood, verwond of verstoord, en om tijdelijke en vervangende permanente verblijfplaatsen te bieden. Indien de ingreep, het uitvoeringskader en de gekozen beschermingsmaatregelen aan de gedragscode voldoen, is voor de uitvoering ervan geen ontheffing van de Wet Natuurbescherming nodig.
Een veel gehoord misverstand ten aanzien van gedragscodes is dat er voor toepassing van een gedragscode geen vleermuisonderzoek nodig is. Aangezien een gedragscode meestal niet voor alle soorten van toepassing is, en ook niet voor alle typen verblijfplaatsen, is kennis van de in het plangebied aanwezige soorten en hun verblijfplaatsen vereist.

Een andere manier om vleermuisbescherming en ruimtelijke ontwikkeling hand in hand te laten gaan is de ontwikkeling van gebiedsgerichte ontheffingen op basis van een Soortmanagementplan (SMP). In plaats van dat allerlei partijen binnen een groot gebied, bijvoorbeeld de woningbouwcorporaties in een gemeente, onafhankelijk van elkaar natuuronderzoek laten doen voor hun ruimtelijke plannen, laat de gemeente een grootschalig onderzoek doen naar het voorkomen van vleermuizen binnen een groot afgekaderd gebied. Zo’n onderzoek kan een goed beeld geven van welke soorten in dat gebied voorkomen, en waar in dat gebied kritische verblijfplaatsfuncties aanwezig zijn. Vervolgens wordt in een Soortmanagementplan omschreven onder welke meestal proactieve (vaak ook natuurinclusieve) maatregelen, ruimtelijke ingrepen uitgevoerd mogen worden en vraagt de gemeente met dat SMP een gebiedsontheffing aan. Een woningcorporatie die met een plan van aanpak laat zien dat zij volgens het SMP gaan bouwen of renoveren, kan dan van de gemeente toestemming krijgen die renovatie onder de vlag van de gebiedsgerichte ontheffing uit te voeren. Het parallel aan de looptijd van een SMP monitoren van de populatie in het gebied en het effect de genomen maatregelen, maakt het mogelijk het Soortmanagementplan tijdig bij te stellen. Voorbeelden van een gebiedsontheffing op basis van een soortmanagementplan zijn hier te vinden.

Natuurinclusief bouwen of renoveren

>

De term Natuurinclusief houdt in dat in de uitvoering van een ruimtelijke ingreep maximaal de kans wordt gegrepen om ook leefgebied voor dieren en planten te creëren of te verbeteren. Natuurinclusief bouwen houdt bijvoorbeeld in dat een woningcorporatie overal waar dat in haar project voor nieuwbouw of renoveren mogelijk is, duurzame verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen (en bijvoorbeeld huismus en gierzwaluw) inbouwt en de omgeving met natuurlijk groen inricht. Dus ook waar deze soorten voorheen mogelijk nog niet voorkwamen.
De natuurinclusieve aanpak wordt steeds vaker toegepast ter stimulering van biodiversiteit en stadsnatuur, zonder dat het voor een ontheffing of gedragscode nodig is. Met een groot en duurzaam aanbod van verblijfplaatsen en leefgebied worden deze soorten minder kwetsbaar voor ruimtelijke ingrepen.
Meer informatie over Natuurinclusief Bouwen en Renoveren vind je op Bouwnatuurinclusief.nl.

Image
Bouw Natuurinclusief