Wet Natuurbescherming / Omgevingswet

Bomenkap in een leefgebied van vleermuizen. Bron: Erik Korsten

Soortbescherming in Nederland is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten. De Omgevingswet vervangt per 1 januari 2024 de in januari 2017 ingevoerde Wet natuurbescherming. Deze wet kende twee beschermingsniveaus:

  1. Passieve soortbescherming
    Verbodsbepalingen met betrekking tot voor aangewezen beschermde dieren en planten schadelijk handelingen, en een uitputtend stelsel van uitzonderingen op die verbodsbepalingen.
  2. Actieve soortbescherming (gebiedsbescherming)
    Maatregelen gericht op het sturen van essentiële condities en natuurlijke processen, zoals het beschermen, herstellen en in stand houden van biotopen en leefgebieden voor soorten in voldoende gevarieerdheid en omvang, ook buiten de Natura 2000-gebieden

De Wet natuurbescherming verving op haar beurt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet door één integrale wet. De Wet natuurbescherming omvatte zodoende zowel soorten als gebieden. De Omgevingswet is van toepassing op vrijwel alle inheemse zoogdieren. Daarentegen worden exoten deels gedoogd en deels bestreden. Exoten zijn zoogdieren, die van oorsprong niet in Nederland voorkwamen, en door menselijk handelen nu in Nederland voorkomen. Onderstaande verwijzingen naar artikelen uit de Wet natuurbescherming zullen op korte termijn worden herschreven.

Soortbescherming

In de wet is een onderscheid gemaakt tussen Vogelrichtlijn-soorten, Habitatrichtlijn-soorten en Andere beschermde soorten  Deze drie beschermingscategorieën worden hieronder nader toegelicht.

Vogelrichtlijn-soorten

De Vogelrichtlijn is een in 1979 vastgesteld richtlijn van de Europese Unie. Het doel is de bescherming, het beheer en de regulering van de in de lidstaten voorkomende vogels. De bescherming van soorten die onder de vogelrichtlijn vallen en het aanwijzen van beschermde gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Voor een uitleg over de werking van de Wet Natuurbescherming met betrekking tot vogels verwijzen we naar de uitleg over wetgeving bij Vogelbescherming Nederland.

Habitatrichtlijn-soorten

De Habitatrichtlijn is een in 1992 vastgesteld richtlijn van de Europese Unie. De habitatrichtlijn heeft als doel om de biologische diversiteit te waarborgen door het in een gunstige staat behouden of herstellen van natuurlijke habitats en van wilde dier- en plantensoorten. Zoogdieren opgenomen in bijlage IV en bijlage V van de Habitatrichtlijn zijn altijd beschermd, ongeacht waar dit is. Voor zoogdieren genoemd in bijlage II moeten beschermde leefgebieden aangewezen worden indien de soort hier aanwezig is en gebruik van maakt (zie gebiedsbescherming).

Voorbeelden zijn:
Alle vleermuizen zijn beschermd onder in ieder geval bijlage IV, voor een aantal ook bijlage II.
Bever (bijlage II en IV)
Bruinvis (bijlage II en IV)
Goudjakhals (bijlage V)
Hazelmuis (bijlage IV)
Noordse woelmuis (bijlage II en IV)
Otter (bijlage II en IV)
Wolf  (bijlage IV)

De verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming die voor ruimtelijke ontwikkelingen het meest relevant zijn worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 3.5:

  i.   Het is verboden in het wild levende soorten genoemd in de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern of het Verdrag van Bonn in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
  ii.   Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
  iii.   Het is verboden eieren van dieren (o.a. vogels, reptielen, amfibieën) als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
  iv.   Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
  v.   Het is verboden planten van soorten genoemd in de Habitatrichtlijn of het Verdrag van Bern in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Andere soorten

Naast de Vogelrichtlijnsoorten en de Habitatrichtlijnsoorten worden in de Wet Natuurbescherming een aantal dier- en plantensoorten beschermd. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming: Alle ware muizen, woelmuizen en spitsmuizen m.u.v zwarte en bruine rat en huismuis, das, boommarter, steenmarter, bunzing, wezel en hermelijn, damhert, edelhert, ree, en wild zwijn, haas en konijn, eekhoorn, egel, eikelmuis, gewone zeehond en grijze zeehond en vos.
Hoewel dit inhoudt dat deze dieren beschermd zijn, zijn er een aantal uitzonderingen wettelijk geregeld. Zo kan in het kader van het voorkomen van schade aan gewassen beheer worden uitgevoerd op bijvoorbeeld edelhert, ree en wild zwijn. Hiervoor moet in een faunabeheerplan worden vastgesteld welke schade voorkomen moet worden en hoe dit beheer hierin voorziet.

De verboden die voor ruimtelijke ontwikkelingen het meest relevant zijn worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 3.10:

  i.   Het is verboden om in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers met de status ‘andere beschermde soorten’ (Bijlage A van Wet natuurbescherming) opzettelijk te doden of te vangen.
  ii.   Het is verboden om de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel i opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
  iii.   Het is verboden om vaatplanten van de ‘andere beschermde soorten’ in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Figuur 1 geeft een overzicht van de verbodsbepalingen per beschermingsregime (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en andere beschermde soorten).

Figuur 1: Wet Natuurbescherming, tabel Verbodsbepalingen. Bron: Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen. Ministerie van Economische Zaken.


Gedragscodes, vrijstellingen en ontheffingen

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen die worden uitgevoerd in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling of bestendig beheer en onderhoud, mits deze handelingen worden uitgevoerd conform een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode. Hierbij geldt de eis dat de handelingen die van toepassing zijn op vogel- en habitatrichtlijnsoorten een wettelijk belang dienen uit de Habitat- of Vogelrichtlijn. Het gaat dan bijvoorbeeld over de instandhouding van natuurlijke habitats, bescherming van de volksgezondheid of ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen (zie artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming). Kijk hier voor een lijst van goedgekeurde gedragscodes.

Gedeputeerde staten en Provinciale staten kunnen respectievelijk een ontheffing of vrijstelling verlenen van verboden ten aanzien van beschermde soorten, voortplantingsplaatsen, rustplaatsen, nesten of eieren. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend indien is voldaan aan bepaalde voorwaarden. Dit betreft de volgende voorwaarden:

Voor soorten zoals bedoeld in artikel 3.1 (Vogelrichtlijn):

  i   er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
  ii   zij is nodig:
     
  • in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
  • in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
  • ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
  • ter bescherming van flora of fauna;
  • voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of
  • om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
  iii    de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

Voor soorten zoals bedoeld in artikel 3.5 (Habitatrichtlijn):
Artikel 3.8:

  i   Er bestaat geen andere bevredigende oplossing.
  ii   er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
  iii    Zij is nodig:
     
  • in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
  • ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
  • in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
  • voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
  • om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben

Figuur 2 geeft een stappenplan dat die gebruikt kan worden bij het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen.

Figuur 2: Wet Natuurbescherming, stappenplan voor soortbescherming. Bron: Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen. Ministerie van Economische Zaken.

Opzetvereiste

Één van de wijzigingen ten opzichte van de Flora- en faunawet is het opzetvereiste in de Wet natuurbescherming. Handelingen die niet opzettelijk worden verricht vallen niet onder een verbod dat een opzetvereiste kent. Het gaat hier echter om voorwaardelijke opzet: een handeling die iemand verricht waarbij bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaardt dat dit leidt tot overtreding van het verbod, terwijl de handeling toch wordt uitgevoerd. Als iemand bijvoorbeeld een paar bomen kapt in de broedperiode van vogels en daarmee een vogelnest vernield is sprake van voorwaardelijke opzet. Het is namelijk algemeen bekend dat vogels –onder andere- in bomen broeden. Wanneer in de broedperiode bomen worden gekapt, is het aannemelijk dat met de kap van de bomen een nest wordt vernield. Zelfs als het nest in dit geval per ongeluk is vernield, kan in een dergelijk geval toch sprake zijn van voorwaardelijke opzet.

Invulling door provincies

De Wet natuurbescherming maakt het provincies mogelijk om zelf invulling te geven aan de wet. Het is strategisch slim als provincies daar gebruik van maken omdat ze daarmee de Staat van Instandhouding van een soort kunnen verstevigen, zodat die niet of minder snel in gevaar is als gevolg van een ingreep. Ook kunnen provincies voor bepaalde soorten een vrijstelling verlenen met betrekking tot handelingen die men verricht in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling, al zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn leidend.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen (artikel 1.11). De zorgplicht houdt in dat ieder voldoende zorg in acht neemt voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving. De zorgplicht houdt in elk geval in dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten een dergelijke handeling achterwege laat. Of -indien dit niet kan- de gevolgen worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt. De zorgplicht geldt altijd: voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Gebiedsbescherming

De Wet Natuurbescherming benoemt verschillende te beschermen gebieden: Natura2000 gebieden, gebieden in het Nationaal Natuurnetwerk en overige gebieden.

Natura 2000-gebieden

Voor elk Natura2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Activiteiten en ontwikkelingen die een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen hebben, zijn verboden.
In een toetsing wordt bepaald of er negatieve effecten kunnen optreden. Een eerste toetsing (voortoets) geeft aan of er negatieve effecten kunnen optreden en zo ja of deze van dien aard kunnen zijn dat de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen komen. Indien dat het geval is, wordt een tweede toetsing verricht welke dieper ingaat op de mate van effect (passende beoordeling).

Het bevoegd gezag (veelal de provincies) stelt een dergelijk plan alleen vast, en Gedeputeerde staten verlenen voor een project alleen een vergunning, als uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan/project de ‘natuurlijke kenmerken van het gebied’ (de instandhoudingsdoelstellingen) niet zal aantasten (significante negatieve effecten’).

Als uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, of de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  i.     er zijn geen alternatieve oplossingen;
  ii.    het plan, onderscheidenlijk het project, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en;
  iii.     de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.


Als het plan of project significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, geldt, de voorwaarde dat het plan of project nodig is vanwege:

  i.    argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of;
  ii.      andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

 

Natura2000 gebieden in Nederland. Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, maart 2021.

Nationaal Natuurnetwerk

Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Gedeputeerde Staten stellen de NNN vast in een provinciale verordening. Natura 2000-gebieden maken veelal deel uit van de NNN. In provinciale verordeningen is vastgelegd wat de ‘wezenlijke kenmerken en waarden’ of ‘kernkwaliteiten’ zijn van de NNN-gebieden. De verordeningen geven ook aan of en onder welke voorwaarden plannen of projecten mogelijk zijn binnen of nabij de NNN-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden de voorwaarden zoals eerder beschreven.

Overige gebieden

Gedeputeerde staten kunnen gebieden gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden zijn in de Wet natuurbescherming aangeduid als ‘bijzondere provinciale natuurgebieden’, of ‘bijzondere provinciale landschappen’. In provinciale verordeningen is vastgelegd wat de ‘wezenlijke kenmerken en waarden’ of ‘kernkwaliteiten’ zijn van de overige gebieden. De verordeningen geven ook aan of en onder welke voorwaarden plannen of projecten mogelijk zijn binnen of nabij de overige gebieden.

Wet Natuurbescherming en zoogdieren in de praktijk

Voor wie normaal weinig te maken heeft met de Wet Natuurbescherming is het niet eenvoudig om een voorstelling wat de bescherming van gebieden en soorten betekent voor de ontwikkeling van menselijk activiteiten. Het ministerie van Economische Zaken heeft daarom twee handreikingen gemaakt:

De Zoogdiervereniging geeft op haar website ook overzichten van de werking van de Wet Natuurbescherming op specifieke ingrepen:

Meer informatie over de Wet Natuurbescherming


Publicatiedatum: 21 maart 2021